8.
a.
Voor 0,99c geldt $\gamma=7,09$. Wegens de tijdsdilatatie leeft het $\pi$-meson in het laboratorium systeem langer dan de halveringstijd bij stilstand, $\tau_{lab}=\gamma \tau_0=7,09\times 1,76\times 10^{-8}s=12,6\times 10^{-8}s$. De in deze tijd door het $\pi$-meson afgelegde afstand bedraagt $d_{lab}=
v\tau_{lab}=0,99\times3\times10^8ms^{-1}\times 12,6\times10^{-8}s=37,4m$.
b.
In het ruststelsel van het $\pi$-meson komen gedurende diens korte leven de voorwerpen in het laboratorium een afstand $d_\pi=v\tau_0=0,99\times 3\times 
10^8 m s^{-1}\times1,76\times 10^{-8}s=5,287 m$ dichterbij. Deze afstand is echter Lorentz gecontraheerd met een factor $\gamma$, ergo de afstand bedraagt in werkelijkheid $7,09\times 5,287m=37,4m$.