1. Maximum snelheid in de bebouwde kom.


Het was een vrije dag en Mr. Tompkins had uitgeslapen en op z'n gemak ontbeten. Om z'n dag door te brengen besloot hij 's middags naar de bioscoop te gaan. Hij bekeek het filmprogramma in het ochtendblad, maar er was geen film bij die hem beviel. Al die films uit Hollywood met hun eindeloze liefdesaffaires tussen populaire filmsterren! Was er nu maar een echte avonturenfilm, met iets aparts en misschien iets fantastisch. Maar niets. Toen viel z'n oog op een kleine aankondiging. De plaatselijke universiteit kondigde een serie lezingen aan over vraagstukken van de moderne natuurkunde en juist deze middag was er een lezing over Einstein's relativiteits theorie. Nou ja, misschien was dat wel iets. Hij had vaak gehoord dat er maar een dozijn mensen waren die Einstein's theorie werkelijk begrepen. Misschien kon hij wel nummer dertien worden. Daar moest hij naar toe; precies wat hij nodig had.

Toen hij de collegezaal binnen kwam was de lezing al begonnen. De zaal zat vol meest jonge studenten die aandachtig luisterden naar een wit bebaarde man die zijn gehoor de basisgedachten van de relativiteitstheorie probeerde uit te leggen. Helaas, Mr. Tompkins begreep er niet veel meer van dan dat het hele punt van Einstein's theorie was dat er een maximale snelheid bestaat, de lichtsnelheid, dat er dus niets sneller kan bewegen en dat dit feit allerlei rare gevolgen heeft. De professor vertelde echter ook dat omdat deze snelheid 300000 km/sec was, de gevolgen van de relativiteitstheorie in het dagelijks leven nauwelijks waar te nemen waren. De aard van de ongebruikelijke gevolgen was echter moeilijk te begrijpen en ze leken volgens Mr. Tompkins volledig in tegenspraak met het gezond verstand. Hij probeerde zich het krimpen van meetlatten voor te stellen en het vreemde gedrag van klokken - verschijnselen die zich zouden voordoen als ze zich met de lichtsnelheid zouden voortbewegen - toen hij langzaam in slaap viel.

Toen hij zijn ogen weer open deed zat hij niet meer in 'n collegebank maar op een bank voor mensen die op de bus wachten. Het was een prachtig oud stadje met middeleeuwse schoolgebouwen langs de straat. Hij dacht dat hij droomde, maar er gebeurde niets ongewoons in z'n omgeving; zelfs de agent aan de overkant van de straat leek een normale agent. De wijzers van de grote torenklok wezen vijf uur aan en de straten waren vrijwel verlaten.
Een enkele fietser kwam langzaam de straat af fietsen en toen hij Mr. Tompkins naderde sperde diens ogen zich wagenwijd open van verbazing. Want de fiets en de jongeman er op waren op een ongelofelijke manier ingekort in de richting waarin ze bewogen net alsof je ze door een cylindervormige lens bekeek. De torenklok sloeg vijf uur en de fietser, duidelijk gehaast, trapte harder op de pedalen. Mr. Tompkins zag niet dat hij veel harder ging, maar wel dat als gevolg van het harder trappen, de fietser nog smaller werd en toen deze de hoek omging zag hij er uit als een uit karton geknipt figuurtje. Op dat moment voelde Mr. Tompkins zich erg trots omdat hij begreep wat er met de fietser aan de hand was - het was eenvoudigweg het krimpen van bewegende lichamen waarover hij net had gehoord. 'Het is duidelijk dat de maximale snelheid hier lager is' bedacht hij, 'daarom ziet de agent er ook zo sloom uit, hij hoeft niet uit te kijken naar snelheidsovertreders.'
'n Taxi, die op dat moment door de straat reed en een oorverdovend lawaai maakte, ging niet veel sneller dan de fietser en kroop door de straat. Mr. Tompkins besloot de fietser, die hem een geschikte kerel leek, in te halen en hem om uitleg te vragen. Op een moment dat de agent een nadere kant op keek, leende hij een fiets die in de buurt stond en reed zo hard hij kon de straat af.
Hij verwachte direct wat te krimpen en dat leek hem wel wat want hij was niet erg gelukkig met z'n gezette postuur. Tot z'n grote verbazing gebeurde er echter niets met hem en z'n fiets. Wel echter met z'n omgeving. De straten werden korter, de winkelruiten gingen er uit zien als smalle spleten en de agent werd de dunste man die hij ooit had gezien.
'Mijn hemel', riep Mr. Tompkins opgewonden uit, 'nu begrijp ik de truc. Vandaar de term relativiteit. Alles wat relatief of ten opzichte van mij beweegt, ziet er van mij uit gezien korter uit, ongeacht wie er fietst!'
Hij was een goed fietser en deed z'n best de jongeman in te halen. Hij merkte echter dat het niet mee viel om de snelheid te verhogen. Hoewel hij zo hard trapte als hij kon, nam z'n snelheid nauwelijks toe. Z'n benen begonnen al pijn te doen, maar hij slaagde er niet in om een lantaarnpaal met een veel hogere snelheid te passeren dan toen hij begon te fietsen. Het leek of al z'n moeite om sneller te gaan, geen enkel resultaat had. Hij begreep nu echter wel waarom de fietser en de taxi die zojuist waren langs gekomen niet harder konden en herinnerde zich wat de professor had gezegd over de onmogelijkheid sneller te gaan dan de lichtsnelheid. Hij zag echter ook dat de huizenblokken smaller werden en dat de fietser voor hem dichterbij leek.
Bij de tweede bocht haalde hij de fietser in en na er even naast gefietst te hebben verbaasde het hem te zien dat de fietser er uit zag als een normale sportieve jongeman. 'Dat komt natuurlijk omdat we ten opzichte van elkaar niet meer bewegen.' bedacht hij en sprak de jongeman aan. 'Neemt u me niet kwalijk meneer,' zei hij, 'vind u het niet vervelend in 'n stad te leven met zo'n lage maximum snelheid?' 'Maximum snelheid?' zei de ander verbaasd 'We hebben hier helemaal geen maximum snelheid. Ik kan overal heen zo snel als ik wil, of eigenlijk als ik zou kunnen als ik een motorfiets had in plaats van deze oude fiets.' ' Maar u ging erg langzaam toen u me net voorbij reed.' zei Mr. Tompkins.'Ik lette speciaal op u.'
'Oh, deed u dat?' zei de jongeman, duidelijk beledigd. 'U hebt zeker niet gemerkt dat we sinds u me aansprak al vijf huizenblokken verder zijn. Is dat niet snel genoeg voor u?' ' Maar de straten worden zo kort.' Wierp Mr.Tompkins tegen. 'Wat maakt dat nu uit, of we nu sneller gaan of dat de straten korter worden. Ik moet tien blokken naar 't postkantoor en als ik harder trap worden de blokken korter en ben ik er eerder. En hier zijn we er.' zei de jongeman van z'n fiets afstappend.
Mr. Tompkins keek op de klok van het postkantoor die half zes aangaf. 'Kijk hier,' zei hij triomfantelijk 'het heeft u toch een half uur gekost om die tien blokken af te leggen - toen u me voorbij reed was het vijf uur.'
'En hebt u iets gemerkt van dit halve uur?' vroeg z'n metgezel. Mr. Tompkins moest toegeven dat het hem niet meer dan een paar minuten had geleken. Bovendien zag hij dat z'n horloge vijf over vijf aangaf. 'Aha,' zie hij 'loopt de klok van postkantoor te snel?' 'Natuurlijk loopt hij te snel, of uw horloge loopt te langzaam omdat u te snel fietst. Wat is er eigenlijk met u aan de hand? Komt u van de maan?' waarop de jongeman het postkantoor binnen ging.

Na dit gesprek bedacht Mr. Tompkins hoe jammer het was dat de professor niet bij de hand was om al deze vreemde gebeurtenissen uit te leggen. De jongeman was duidelijk ingezetene en al vertrouwd met deze verschijnselen voor hij zelfs kon lopen. Dus was Mr. Tompkins genoodzaakt deze vreemde wereld zelf te onderzoeken.

Hij zette zijn horloge gelijk met de klok van het postkantoor en overtuigde zich ervan dat het goed liep door tien minuten te wachten. Zijn horloge liep niet achter! Z'n weg vervolgend zag hij tenslotte het station en besloot te kijken of z'n horloge nog steeds goed liep. Tot z'n verbazing liep het weer iets achter. 'Nou ja, dat zal dan ook wel zo'n relativistisch effect zijn.' concludeerde Mr. Tompkins; en hij besloot iemand hiernaar te vragen die wat intelligenter was dan de jongeman.
De gelegenheid deed zich al snel voor. Een heer, duidelijke veertiger, kwam uit de trein en liep naar de uitgang. Daar ontmoette hij een hoog bejaarde dame, die de heer tot Mr. Tompkins stomme verbazing aansprak als 'lieve grootvader'. Dit was teveel voor Mr. Tompkins. Onder het voorwendsel te helpen met de bagage begon hij een gesprek. 'Neemt u mij niet kwalijk als ik me in uw familiezaken meng,' zei hij, 'maar bent u echt de grootvader van deze lieve oude dame? Ziet u, ik ben vreemd hier, en ik heb nooit ...' 'Oh, ik begrijp het al,' zei de heer lachend van onder z'n snor 'u denkt zeker dat ik de Wandelende Jood ben of zoiets. Maar de zaak is eenvoudig. Voor mijn werk moet ik veel reizen en omdat ik de meeste tijd in de trein doorbreng, word ik natuurlijk veel langzamer oud dan mijn familieleden die in de stad blijven. Ik ben zo blij dat ik op tijd terugkwam om mijn kleindochter nog in leven te zien. Maar neemt u mij niet kwalijk, ik moet haar naar de taxi helpen.' En hij snelde weg, Mr. Tompkins achterlatend met z'n probleem.

'n Paar sandwiches van het stationsbuffet sterkte z'n geestelijke vermogens ietwat en hij kwam zelfs zover vast te stellen de tegenspraak gevonden te hebben in het beroemde relativiteitsbeginsel.
'Natuurlijk,' dacht hij aan zijn koffie nippend 'als alles relatief zou zijn, dan zou de reiziger er voor familieleden uitzien als 'n oude man en zij zouden er voor hem uitzien als erg oud, ook al zouden beide partijen eigenlijk vrij jong zijn. Maar wat ik nu zeg is absolute onzin: iemand kan geen relatief grijs haar hebben!' Dus besloot hij een laatste poging te doen uit te vinden hoe het echt in elkaar zat en hij wendde zich tot een eenzame man in spoorweguniform die bij het buffet zat.
'Meneer, zoudt u zo vriendelijk willen zijn' begon hij 'zoudt u zo goed willen zijn om mij uit te leggen wie er verantwoordelijk voor is dat de mensen in de trein zoveel langzamer oud worden dan de mensen die op een plaats blijven?'
'Daarvoor ben ik verantwoordelijk.' zei de man eenvoudig. 'Oh!' riep Mr. Tompkins uit 'Dus u hebt het probleem van de steen der wijzen van de oude alchemisten opgelost. U zult wel beroemd zijn in de medische wereld. Bekleed u de leerstoel medicijnen hier?' 'Nee,' zei de man enigszins van z'n stuk gebracht 'ik ben alleen maar een remmer bij het spoor.' 'Remmer! U bedoelt een remmer .... ' schreeuwde Mr. Tompkins, die nu alle grond onder zijn voeten voelde verdwijnen. 'U bedoelt dat u niets anders doet dan de remmen aanzetten als de trein het station binnenkomt?' 'Ja, dat is wat ik doe: en elke keer als de trein afremt, winnen de passagiers in leeftijd ten opzichte van andere mensen. Natuurlijk, ' voegde hij hier eenvoudig aan toe 'de machinist die de trein versnelt, draagt ook z'n steentje bij.'
'Maar wat heeft dit te maken met jong blijven?' vroeg Mr. Tompkins verbijsterd. 'Wel, ik weet het niet precies,' zei de remmer, ' maar 't zit zo. Toen ik 't eens aan een professor vroeg die in mijn trein zat, begon hij een lang onbegrijpelijk verhaal en tenslotte merkte hij op dat 't vergelijkbaar was met de gravitatie - roodverschuiving - noemde hij 't geloof ik - op de zon. Hebt u daar wel eens van gehoord, roodverschuiving ?'
'Nee,' zei Mr. Tompkins aarzeldend; en de remmer liep hoofdschuddend weg.

Plotseling schudde een zware hand z'n schouder en Mr. Tompkins merkte dat hij niet in 'n stationsrestauratie zat maar in de collegebank waarin hij naar de lezing had zitten luisteren. De lichten waren al uit en de zaal was leeg. De zaalwachter die hem gewekt had zei, 'We gaan sluiten meneer; als u wilt slapen kunt u beter naar huis gaan.' Mr. Tompkins stond op en liep naar de uitgang.

Naar hoofdstuk 2.